Christelijk Europa? (800-1300)

Hoe die vreemde religie uit het Midden-Oosten wortel schiet in het Westen en tenslotte autochtoon lijkt te zijn. Of: waarom syncretisme onvermijdelijk is als een religie wortelschiet.

Tegen het einde van het eerste millennium (na Karel de Grote en zijn kerstening) kun je de ‘evangelisatie’ van West-Europa geslaagd noemen, in die zin dat het beeld/verhaal van Christus wortel heeft geschoten in de hoofden en harten van de mensen. We kunnen nu (pas!) spreken van een christelijk Europa, waarbij ‘christelijk’ ook nog veel meer syncretistisch is (een religieus en ritueel ratjetoe) dan de christenen zelf denken. Tegelijk moeten we opassen: We bekijken nu de geschiedenis van Europa eigenlijk met een typisch West-Europese bril. Rusland bijv. valt pas rond het jaar 1000 voor Christus en de Scandinavische en Baltische gebieden zijn nog veel later ‘gekerstend’. Ook hebben inmiddels de bisschop van Rome en van Constantinopel elkaar in de ban gedaan (1054: het westers schisma). Om het verhaal af te ronden: Litouwen is pas in 1387 officieel gekerstend, toen het veroverd werd door de Polen en het geloof schoot pas echt wortel toen de strijd tussen Reformatie en Rooms-katholicisme de zaken op scherp stelde en er politieke belangen mee gemoeid bleken.

Het christendom… altijd al een corpus mixtum

De grote verwezenlijkingen van het christendom, de Middeleeuwse kerken, de grote pelgrimsroutes, de bedevaartsoorden, hebben vaak diepere wortels in de volksdevotie van de West-Europese Middeleeuwers (die in de kern niet bepaald christelijk was) dan in het heilig Evangelie zelf. Ze zijn het resultaat van een bewogen, en bepaald niet rechtlijnige geschiedenis. Het is zelfs onjuist om te zeggen dat ‘het christendom’ onderweg allerlei elementen ‘opnam’ van het heidendom. Dat suggereert dat ‘het christendom voordien al in een zuivere vorm bestond en een souvereine keuze kon maken uit wat er daarnaast nog aan religiositeit was. Neen: het is eerlijker om te zeggen dat ‘het christendom’ als historisch verschijnsel altijd het resultaat is geweest van een samen opgroeien (syn-cretie) van heel diverse gemeenschappen (elk met hun eigen tradities), die hun mens-zijn meer en meer zijn gaan beleven als ingebed in het christelijke verhaal, dat ze onderwijl ook vertaalden in hun eigen ‘taal’. Dit verklaart dat er in Frankrijk op elke colline inspirée een kerk staat en dat menige oude kerk hoogstwaarschijnlijk gebouwd is op het graf van, of rond een reliek van, een heilige man of vrouw. En als men iets verder graaft bestaat er een grote kans dat men achter een Maria-beeldje annex -heiligdom ook nog wel een spoor van een pré-christelijke moedergodin terug zal vinden (een ‘zwarte madonna’ bijv). . Dit wordt nog prangender, als wij ons realiseren dat wat wij nog van de Middeleeuwen kunnen kennen, per definitie afkomstig is van de bovenlaag van de samenleving, die vaak samenviel met de kerkelijke autoriteit. Wat een boer die op het land ploegde, dacht bij het woord ‘God’ en wat hij de beleefde als hij naar de mis ging, we hebben er grotendeels het raden naar. In elk geval wel iets, maar hoogstwaarschijnlijk niet dat wat de clerus wenste. En dan moet ik nog preciezer zijn: wat de hogere clerus wenste, want de gewone dorpspastoors sloegen er ook vaak maar een slag naar. Trouwens, ook als we het over die bovenlaag hebben, dan moeten we daar niet stiekem wat kleurrijke doorslagjes van de huidige bisschoppen, kardinalen en abten van maken. De kerk was sterk op de wereld georiënteerd: ze predikte wel hemel en hel, maar de focus daarbij lag wel degelijk op dit aardse leven. Ze recruteerde ook navenant.

Twee voorbeelden van het resultaat van dit onvermijdelijke syncretisme mogen duidelijk maken wat ik bedoel (en hoe diep de impact hiervan is op ons zelfsverstaan als christelijk Europa. Het is een ‘imagined community’, en daar is niets mis mee. Het is echter wel tijd dat ook eens onder ogen te zien en als zodanig te waarderen.

Dionysius de Areopagiet (St. Plotinus)

De hoogtepunten van de Middeleeuwse kunst, de omhoogstrevende kathedralen, met hun spel van licht en kleur, de rijkdom van het ‘mobilair’, de altaarstukken en beelden, die wij nu zo bewonderen, dat alles is ondenkbaar zonder de mystieke zijnsfilosofie van een zekere Dionysius de Areopagiet, die dikke boeken geschreven heeft over hoe de wereld van het zijn trapsgewijs geordend is en hoe men via mystieke meditatie kan opstijgen vanuit het aards gewoel tot de eeuwige God, die op schitterende wijze uiteenzet hoe God het ongeschapen licht zichtbaar laat worden in het natuurlijk spel van licht en kleuren, elk met hun eigen betekenis, elk met hun eigen plek in de eeuwige goddelijke ordening. Deze Dionysius had groot gezag in de christenheid. Logisch, hij was immers een leerling van de apostel Paulus. Wordt hij niet met name in de bijbel genoemd? Is hij niet degene die zich tot Paulus wendt na diens preek in Athene op de Areopagus? (Handelingen, hoofdstuk 17). Zijn woorden – dat spreekt voor zich – weerspiegelden dus ongetwijfeld Paulus’ eigen gedachten over deze zaken, waarvoor hij door zijn drukke leven geen tijd had gehad om die op te schrijven. En had de kerkhistoricus Eusebius van Caesarea niet over hem geschreven dat hij de eerste bisschop van Athene was geworden. Orthodoxie gegarandeerd! In werkelijkheid was de auteur een Syrische christen uit het begin van de zesde eeuw, gepokt en gemazeld in de Neo-platoonse filosofie, leerling van Plotinus. Zijn echte naam is onbekend. Tot ver in de Nieuwe Tijd twijfelde niemand aan zijn identiteit en dus aan zijn gezag. Lorenzo Valla, die ook de donatio Constantini (juridisch grondslag van de wereldlijke macht van de paus) ontmaskerde als een pious fraud, had wel z’n twijfels bij het auteurschap maar pas in 1666 bewees de protestantse theoloog Jean Daillé (Dallaeus) definitief dat het een pseudepigrafisch werk was. Al veel eerder waren er natuurlijk christenen geweest die het vreemd vonden dat bijv. Augustinus hem nooit noemt (observatie van o.a. Lefèvre d’Etaples begin 16de eeuw), maar zulke verwondering leidde zelden tot betwijfeling van de validiteit van zijn wereldbeeld. Na Augustinus was hij de hoogste autoriteit in de Westerse kerk. Ook Thomas van Aquino (die de leer van de kerk in de 13e eeuw op briljante wijze systematiseerde) verwijst zeer vaak naar zijn geschriften, om van de mystici, Meister Eckhart bijv., nog maar te zwijgen: Die zijn zonder hem niet eens denkbaar. Is dit belangrijk ? Ja, het is fundamenteel. Dit betekent immers dat het Griekse wereldbeeld en dan wel met name de getrapte zijnsfilosofie van Plato (in de mystieke variant van Plotinus) met de boodschap van Christus is gehuwd, en dit op quasi apostolisch gezag. Is dit in de Westerse Kerk al het geval, nog veel meer geldt dit voor de Oosterse kerk, waar de hele kerkopvatting, wereldbeeld en liturgie (de hogere werkelijkheid die de aardse doordringt: ikonen) doortrokken is van het Griekse zijns-denken. Logisch: de Oosterse Kerk is Grieks.

Kortom: Zonder de zijnsmystiek van Plotinus, verchristelijkt door zijn leerling die we tegenwoordig wetenschappelijk correct ‘pseudo-Dionysius de Areopagiet’ noemen, geen ikonostase, geen spel van kleuren in de glasramen, geen licht en donker in de kerken, géén Sainte Chapelle in Parijs, geen Chartres of Reims. En ook: geen ‘Lam Gods’ in de St. Baafs: Immers, zonder Dionysius’ ordening van al wat is (in hemel en aarde) binnen één perfect hiërarchisch zijnsverband, zouden de gebroeders Van Eyck de zeer heterogene apocalyptische beelden van de Johannes de Ziener nooit in zo’n harmonische compositie hebben kunnen vatten.

De Moeder-Maagd Maria

En wat te denken van de ontroerende band van de ganse christenheid, Oost en West, met Maria, de moeder van Jezus. Ook die stamt niet uit de Bijbel (tot spijt van wie ’t benijdt) maar doortrekt wel de hele christelijke geschiedenis. Snij Maria daaruit weg en je houdt een bloedeloos lichaam over. Dit is allemaal al lang bekend. Ik schrijf niets nieuws, maar dat deze stand van zaken eigenlijk gevolgen zou moeten hebben voor de zelfdefinitie van de christelijke religie, wordt vaak niet gezien, of men wil het niet zien, laat staan dat men erop wenst door te denken. En voor u zegt, daar heb je de protestant weer die zit te kappen op het rijke roomse geloofsleven, ik kan dit verhaal ook uitbreiden tot de protestantse variant van het christendom. Ook zij hebben bijv. het hele vroeg-kerkelijk dogma (concilies in 321-(Nicea), 381 (Constantinopel), 451 (Chalcedon)) overgenomen. In die besluiten wordt de Joodse rabbi Jeshoea van Nazareth definitief vergoddelijkt, inclusief de hoogst speculatieve en sterk door de Griekse zijnsfilosofie angehauchte godsleer, die daaraan ten grondslag ligt, ook inclusief de twee-naturenleer (Jezus is waarachtig God, en waarachtig mens en die naturen zijn ongescheiden, ongedeeld, ongemengd en toch één en ondeelbaar), en inclusief de formule dat God één in wezen is maar tegelijk drie personen: Jezus zou er niet veel van begrepen hebben, laat staan dat hij zou hebben doorgehad dat het over hem zelf ging. En ook al roepen protestanten altijd om ter luidst dat zij enkel de Bijbel volgen, toen Miguel Serveto dit soort gedachten in de zestiende verwoordde en publiceerde, zorgden de pauselijke inquisiteur en protestantse Reformator Calvijn er in een joint venture voor dat hij snel het zwijgen werd opgelegd: geëxcommuniceerd als ketter met de enige straf die daarbij paste: de doodstraf. Trouwens: Ook in protestantse middens leiden allerlei ‘niet-theologische’ factoren tot hevige kerkelijke ruzies, zoals het soort en het tempo van de in de kerk te zingen liederen (men lezen Maarten ’t Hart’s boek over het Psalmen-oproer in Maassluis) of de precieze wijze van doopbediening, of het gehakketak over of ‘de gemeente nu opgenomen wordt voor of na de wederkomst van Christus’. Ook hun reëel beleefde religie put uit veel meer bronnen dan ze zichzelf bewust zijn. Religie, het is een moeilijk grijpbaar ding, altijd al geweest.